De nederzetting van Assaf Gavron, vertaald door Sylvie Hoyinck, verschenen bij Nieuw-Amsterdam.
Eerste zinnen zijn lastig. En intimiderend, want je bent nog niet helemaal thuis in de taal van de auteur en het boek. Je komt er altijd nog een paar keer op terug, om te checken of dat wat je verderop tegenkomt, ook al in die eerste zin verpakt zit. En als dat zo is, hoe je dat dan het beste in de vertaling kunt laten terugkomen. Bij Gavron is het niet anders.
Zo gewóón
In deze roman wordt het verhaal geschetst in korte scènes. Op subtiele wijze laat Gavron de ideeën en perspectieven van de verschillende personages doorschemeren in de taal. Het boek heeft een proloog, getiteld De velden. Deze proloog begint met een nogal korte zin:
.ראשונים היו השדות
Een ogenschijnlijk eenvoudig zinnetje, risjoniem hajoe hasadot, dat op meerdere manieren vertaald kan worden: ‘De velden waren er ’t eerst’, was mijn eerste keus. Als vertaling is er niks op aan te merken, maar later blijkt dat dit het toch net niet is. Dit klinkt alsof die velden er al waren en door Otniël Asís in gebruik genomen worden. Dat is niet het geval: hij is degene die bovenop een heuveltop een paar groenteveldjes aanlegt. Deze vertaling werd dus in tweede instantie aan de kant geschoven. Verder lezen De eerste zin van Assaf Gavrons De nederzetting*

Voor mij was het een complete verrassing toen ik zo’n anderhalve maand geleden van een collega-vertaler vernam dat een van de door mij vertaalde boeken, De onzichtbare hand van de Spaanse auteur Isaac Rosa, op de longlist stond voor ![Katrien[vertalen-computers]](https://www.boekvertalers.nl/weblog/wp-content/uploads/2014/10/Katrienvertalen-computers-255x300.jpg)
Engels, dat lag voor de hand. Godsdienst met een beetje moeite ook nog wel, al moest ik mijn theologie nog doen. Acht jaar seminarie was niet ongemerkt aan me voorbijgegaan. Met geschiedenis lag het tikje een anders. De vanuit Europees respectievelijk Nederlands perspectief gegeven geschiedenislessen die ikzelf had genoten, waren de slechtst mogelijke basis om kinderen tussen de zes en de twaalf wegwijs te maken in de Chileense geschiedenis. Maar het waren wel de vakken waarmee ik in dat eerste jaar werd belast. Ik zweette peentjes, dat kun je wel zeggen. Wat wist ik, om maar wat te noemen, over de Araucanen, de inheemse bevolking ten tijde van de Spaanse inval, over de heldhaftige Caupolicán (gepolijste vuursteen) en zijn luitenant Lautaro (snelle havik) die tot op het laatst stand hielden tegen de vreemd uitgedoste mannen te paard, over de veroveraar Pedro de Valdivia die wel slecht maar ook weer niet zo slecht was? En de lieverds waren zelf ook niet erg behulpzaam. Keken tientallen ogen me aanvankelijk glazig aan vanwege mijn ondoorgrondelijk taalgebruik, het volgende moment barstte iedereen in lachen uit omdat ik een naam verhaspelde (zo zijn Araucanen bijvoorbeeld de bewoners van Arauco of Araucania, terwijl de Araucaria een naar die streek genoemde specifieke dennenboom is, dus in mijn geschiedenisles hakten eeuwenoude dennenbomen wel eens lustig op het Spaanse invasieleger in), een uitdrukking verkeerd gebruikte of een onschuldige aansprak op de propjes papier die door het klaslokaal vlogen. 
In september 2008 zette ik mijn handtekening onder het vertaalcontract voor André Brinks autobiografie, A Fork in the Road: naast mijn eigen handtekening stond de schaduwhandtekening van ongeveer honderd andere vertalers, die middels een korte verklaring hadden laten weten dat de vertaling aan mij moest worden gegund en niet aan een ander. Over deze kwestie verscheen in oktober 2009