Boekvertalers Over het vak, de vertaler, de wereld en het boek

14 februari 2012

Gedichten en gewichten: Over de vertaling van Chad Harbachs The Art of Fielding

Filed under: Diversen — Tags: , — Joris Vermeulen @ 18.05 uur

De kunst van het veldspelFamilie
Het is een aparte tak van sport, boeken vertalen. Af en toe heb ik het gevoel dat ik er een tweede kind aan heb. Een kind dat vol overgave in de puberteit is gedoken. En – verrassing, verrassing – er blijkt nog een hele sliert familieleden aan vast te zitten, het ene sympathiek, het andere wat minder; het ene schurkt gezellig tegen je aan, het andere blijft op afstand.

Dag in, dag uit ben je met zo’n boek – roman of non-fictie – bezig, weken lang. Nu eens loopt het allemaal als een zonnetje, dan weer krijg je de wind pal tegen in de vorm van een taalgrap die zich lastig laat omzetten naar het Nederlands, een mistige verwijzing naar iets of iemand, vakjargon waar in eerste instantie geen touw aan vast te knopen valt. Meestal zijn dat nog de leukere uitdagingen, net als de pubergril: hoe red ik me zo soepel mogelijk uit de situatie zonder het origineel geweld aan te doen? Zonder de Nederlandse of Vlaamse lezer op te zadelen met vragen die hem dwingen zijn toevlucht te nemen tot lexicons en websites? En kijk, het is weer gelukt: iedereen blij (hoop je). Een poos wat rustiger, zilver fonkelend vaarwater, een plotselinge hekgolf, even hozen en weer door.

Maar met dit boekenkind is de familie bij lange na niet compleet. We hebben nog je échte kind, dat je up-to-date houdt wat betreft het taalgebruik van de jeugd in binnen- en buitenland (school, popmuziek, tv-series). Er is de liefhebbende echtgenote, die met tijgerbalsem in de weer gaat bij RSI-achtige verschijnselen, die sussende woorden spreekt als manlief grof in de mond dreigt te worden na een narrige opmerking van een dito criticus. Ja, het complete contingent aan recensenten en andere lezers maakt natuurlijk ook deel uit van de clan, en betoont zich afwisselend even braaf, vals, dolenthousiast, ongeïnteresseerd als de hond van de buren. Een sliert collega’s kijkt steevast kritisch-bemoedigend mee over je schouder. We hebben de uitgeverij met haar redacteuren vertaalde literatuur, correctoren en marketingafdeling, die het avontuur grotendeels financieren, heel goed in hún vak zijn en dus vooral ook gehoord moeten worden. Op de achtergrond een soort welgestelde oudoom in de vorm van het Nederlands Letterenfonds, waar je soms een aanvraag doet om niet al te vaak met een negatief banksaldo te worden geconfronteerd. Want om nou te zeggen dat er veel geld in de naaste familie zit: nee.

De laatste maar niet bepaald minste van het gezelschap is de auteur van het boek. Met hem of haar onderhoud je een nogal bizarre latrelatie: mijlenver van elkaar wonen, elkaar amper kennen en toch heel erg samen zijn. Dat wil zeggen: jij veel meer met de auteur en zijn boek dan de auteur met jou en je werk. Op zijn tekst pas je de ultieme vorm van close reading toe. Elke zin, elk woord wordt geproefd op betekenis, klank, ritme, kleur, lengte. Je broedt op de verhouding waarin een en ander tot de rest van het boek staat. Tot de rest van de (boeken)wereld. Je checkt je drie keer in de rondte. En nog een keer dat proeven, luisteren, kijken zodra de eerste versie van de zin er staat. En nog een keer bij je eigen correcties, die van de correctoren (ronde 1 de ruwe tekst, ronde 2 de ook door jou gecontroleerde zetproef), die je óók nog eens kritisch doorneemt.

Zodoende zie je dingen die een ‘gewone’ lezer niet ziet. Die, soms, zelfs een redacteur van de oorspronkelijke uitgeverij niet heeft gezien. Net als in deze of gene film is hier een bepaalde auto rood en elders per ongeluk paars. Een sportruimte zit aanvankelijk op de derde verdieping en tweehonderd bladzijden verderop is het opeens de tweede. Maar: je twijfelt. Niets is zeker, zeker niet in Vertalië. En twijfel is de waakhond van het inzicht, zoals Confucius schijnt te hebben gezegd.

Latrelatie
Bij vrijwel ieder boek neem ik als vertaler contact op met de auteur, voor zover die niet dood of om andere redenen onaanspreekbaar is. Een tikkeltje persoonlijker band met hem of haar aangaan is sowieso wel zo leuk. Maar hoofddoel ervan is legio woorden, uitdrukkingen, verwijzingen opgehelderd, toegelicht dan wel gecheckt te krijgen. De auteur vertelt je dat die sportzaal op de tweede verdieping een ándere is dan die op de derde. ‘There are two very different “gyms”. The weightlifting rooms on the fourth floor [ten overvloede: Amerikanen noemen de begane grond ‘eerste verdieping’], and this more open space on the 3rd, which is probably a couple of basketball courts, with the baseball batting cage set up on it.’ Maar dat van die auto: ‘Uh, yes, geez, that’s a mistake.’ En zo bestook ik mijn latrelatie met tientallen vragen. Of de verhouding daar beter of slechter van wordt, ik kan er doorgaans geen peil op trekken.

Mijn recentste opdracht was de vertaling van de inmiddels vaak bejubelde debuutroman The Art of Fielding van Chad Harbach. Toen ik het contract tekende moest het boek ook in de Verenigde Staten nog verschijnen. Uitgeverij De Bezige Bij en ik wisten alleen dat Harbach er een gigantisch voorschot voor betaald had gekregen, om precies te zijn 665.000 dollar; en dat het boek een flinke, wat ouderwetse pil was met daarin een grote rol voor die typisch Amerikaanse sport honkbal, een klein liberal arts college en dé Amerikaanse klassieke roman, Moby-Dick. De zegetocht van TAOF – zoals het afgekort werd genoemd – in de VS moest nog beginnen, het Nederlandse honkbalteam moest nog wereldkampioen worden.

En ik ging aan de slag met dat manuscript van 500+ pagina’s en meer dan 150.000 woorden. Maar niet voordat ik voor mezelf was nagegaan: krijg ik genoeg tijd voor de klus? Staat de tekst niet vol met onvertaalbare straattaal? Passeren niet te veel onderwerpen de revue waar ik totaal geen kaas van heb gegeten?

Charles Urbanus Jr.
Sporten is mij niet vreemd. Ik heb gevoetbald, ge(tafel)tennist, gekorfbald, geskied, véél gewandeld, hardgelopen en gefietst, kijk regelmatig met plezier naar een fijne wedstrijd op tv. Honkbal daarentegen: nooit gedaan, afgezien van een paar potjes tijdens gymles op de middelbare school. Gelukkig ben ik van nature nieuwsgierig en – zeker beroepshalve – krieties, wist ik dat een vriend van me jarenlang fanatiek heeft gehonkbald, bekijk ik steevast de sportpagina’s in de krant, heb ik een prima internetverbinding, en was Chad Harbach nog springlevend en dus met wat geluk benaderbaar in het geval van resterende vragen.

Tientallen, honderden websites en andere informatiebronnen heb ik geraadpleegd. Neerlands bekendste honkbalexpert Charles Urbanus Jr., coach van het eerste herenteam van de Amsterdam Pirates, kreeg ik met wat pijn en moeite aan de mail voor technische assistentie, maar toen verdween hij plotseling met zijn team naar een toernooi in Tsjechië om nooit meer in mijn mailbox terug te keren (geen harde gevoelens, Charles!). Gelukkig waren daar mijn zojuist al genoemde kompaan annex honkbalexpert Emile van de Louw en de jonge profhonkballer-blogger Seb Visser, met wie ik herhaaldelijk contact heb gehad over sporttechnische kwesties, soms tot diep in de nacht.

Ice cream cone
Wat zeggen Laaglandse honkballers meestal? ‘Pitcher’ of ‘werper’, ‘catcher’ of ‘achtervanger’? Hm… ‘catcher’ vaker dan ‘achtervanger’, maar ‘werper’ lijkt populairder te zijn dan ‘pitcher’. Ik hak de knoop door en duid beide spelers consequent met de Engelse term aan. Wat als bijkomend voordeel heeft dat ik het Nederlandse werkwoord ‘werpen’ vaker kan gebruiken zonder dat de lezer denkt: jasses, weer dat ‘werp’. En wat te doen met al de verschillende worpen die een pitcher kan uitvoeren? De fastball, curveball, change-up, slider, sinker, two-seamer en ga zo maar door, die het Amerikaans tot een verkapte Inuit-taal maken? De ballen die een slagman kan slaan: de bouncer, (fake) bunt, line drive, squibbler, de…? Wat is in godsnaam een snow cone, ook wel ice cream cone genoemd? (Antwoord: een bal die een veldspeler nog net met het puntje van zijn handschoen kan vangen, zodat handschoen + bal eruitzien als een oubliehoorn met een bolletje vanille). ‘Work the count’, help! Maar natuurlijk: ‘Diep in de count gaan’. Wat verwijst naar een team dat aan slag is en slim het duel moet aangaan met de pitcher van de tegenpartij. Nee, het is ‘linksveld’, niet ‘linkerveld’. De meeste termen blijk je helaas onvertaald te moeten laten omdat er domweg geen inlands woord voor bestaat. Verhip, een woordgrapje met bunting, dat in het Engels zowel ‘een stootslag uitvoeren’ kan betekenen als ‘feestversiering’ of iets dergelijks.

Whitman en Eliot

Herman Melville

En dan hebben we het alleen nog maar over een partje van het gebezigde honkbaljargon. Daarbuiten diverse verwijzingen naar of citaten uit het oeuvre van Herman Melville, Henry David Thoreau, Walt Whitman e.v.a. Zo citeren in The Art of Fielding twee personages versregels uit ‘I Saw in Louisiana a Live-Oak Growing’, een gedicht van laatstgenoemde uit zijn bundel Leaves of Grass. Trouw aan een traditie ga ik op zoek naar een bestaande vertaling ervan. Op internet vind ik een antieke versie van Maurits Wagenvoort, uit 1917. Best mooi, maar zulk ouderwets Nederlands dat het wat koddig zou klinken uit de mond van een hedendaagse Amerikaan. Collega Jabik Veenbaas geraadpleegd, die me laat weten: ‘In mijn selectie uit de Leaves of Grass heb ik het gedicht ‘I saw in Louisiana…’ niet opgenomen.’ Exit deze Grashalmen (2007). Een bevriende hoogleraar Engelse letterkunde benaderd, die me doorverwijst naar de één à twee jaar oudere bundel Grasbladen (let op die iets andere Nederlandse titel) van 21 verschillende dichters. Nee, ook daarin geen eik uit Louisiana. Ook omdat ik het al te hachelijk vind om zelf, als Whitman-leek, één fragment uit één gedicht uit dat Grote Oeuvre te vertalen, besluit ik de oerversie intact te laten.

T.S.Eliot

Datzelfde doe ik bij een terloops gebruikt eenregelig citaat uit T.S. Eliots gedicht ‘The Love Song of J. Alfred Prufrock’ (1915). Na enige inspanningen weet ik via de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam de hand te leggen op De Gids uit juli 1950 met daarin de bij mijn weten enige Nederlandse vertaling van het gedicht, gemaakt door niemand minder dan Martinus Nijhoff. Het ding blijkt onbruikbaar; omwille van het rijm heeft Nijhoff het ‘“Do I dare?” and, “Do I dare?”’ van Eliots Prufrock omgevormd tot ‘“Zal ik het wagen”, en “Zal ik het vertellen?”’. Het laatste heeft niets te maken met het ‘niet durven’, de geestelijke verlamming waaraan Harbachs personage Henry Skrimshander net als Prufrock ten prooi valt. Ook om aan te geven dat het om een bestaande tekst gaat, een citaat, is het exit Nijhoff.

Het ‘ABC, baby’ van een bijfiguur uit de roman die zijn huis kwijt wil, verwijst naar een aansporing van acteur Alec Baldwin in de film Glengarry Glen Ross, die gebaseerd is op David Mamets gelijknamige toneelstuk: ‘Always Be Closing’. Wat in het daar gebezigde handelaarsjargon zo veel betekent als dat je altijd met een deal op zak naar huis moet gaan. Poosje googlen, peinzen, broer Mark gebeld die beroepsmatig rondloopt in de financiële wereld. Het lukt me niet een creatief alternatief voor ‘ABC’ te vinden dat voor Nederlandse lezers te begrijpen valt zonder voetnoot (zo’n heerlijk leesboek als TAOF is niet gebaat bij afleidende elementen als voetnoten). En ik hou het op het ietwat prozaïsche ‘En sluiten die deal, baby.’

Heel wat pagina’s eerder las ik over Henry Skrimshander: ‘He weighed a buck and a quarter, maximum’. Een buck is slang voor onder meer honderd pound. Henry weegt dus 125 pound, dat wil zeggen zo’n 56 kilo. Maar om het zinnetje nu doodleuk om te zetten naar ‘Hij woog nog geen 60 kilo’ of iets dergelijks vind ik wat mager in vergelijking met de brontekst. Harbach krijgt de vraag voorgelegd of hij ermee akkoord gaat als ik ervan maak: ‘Hij was licht, een vedergewicht’ (54-57 kg bij vechtsporten). Het antwoord luidt: ‘Yes, sounds exactly right!’. The Art of Fielding telt legio ‘gewone’ woordspelingen, studentikoos of juist negentiende-eeuws taalgebruik en ga zo maar door.

Inmiddels weet ik ook precies wat fielden betekent. Heel simpel alle handelingen die een veldspeler tijdens een honkbaltraining of -wedstrijd uitvoert: de baan voorspellen van de bal die wordt geslagen of geworpen > juiste positie kiezen op het veld > bal onderscheppen > bal doorsturen naar een honk of wat/wie dan ook. Het Nederlands heeft er geen autochtoon woord voor, maar… de term wordt in de oorspronkelijke titel van het boek gebruikt.

Titelperikelen
Een Nederlandse titel aan een vertaling meegeven is ook altijd weer zo’n ritueel. De ene keer ligt het voor de hand, zoals bij Susan Sontags dagboeken-deel-I Reborn: Herboren, niets meer aan doen. Wat er ook gebeurt: de uitgever heeft het laatste woord in dezen, niet de vertaler. De productie van het boek heeft veel geld gekost en dat moet worden terugverdiend, de titel kan een boek maken of breken. De afdeling marketing volgt dit procesje met argusogen en laat zich waar nodig zeker niet onbetuigd.

Ditmaal komt mijn uitgever met de suggestie De kunst van het veldspel. En ik zeg: doen! The Art of Fielding onvertaald op het Nederlandse omslag zetten is absoluut geen optie, want dan lijkt het een Engelstalig boek. De kunst van het fielden klinkt afgrijselijk, is voor het gros van boekminnend Nederland onbegrijpelijk en reduceert die mooie bildungsroman tot een soort honkbalgids. Als we de Amerikaanse titel loslaten dreigen we weg te zakken in een moeras van mogelijkheden à la Sport, Studie, Seks of Zijn naam was Henry. Onze keuze staat vast. De kunst van het veldspel dekt prachtig de lading van het fielden, honkballers gebruiken het woord ‘veldspeler’ (tegenover ‘slagman’), het bekt lekker, ‘veldspel’ staat gewoon in het woordenboek, geen taalwet die stelt dat na ‘de kunst van het…’ per se een onvervoegd werkwoord moet volgen.

Dan volgt eindelijk, meer dan een half jaar na aanvang van de klus, de lancering van de Nederlandse versie. De eerste recensies juichen, de Belgische De Standaard roept De kunst… uit tot Boek van de Week. Het wordt zelfs besproken bij De Wereld Draait Door! Mart Smeets, Jan Donkers en presentator Matthijs van Nieuwkerk buitelen over elkaar heen om het de hemel in te prijzen. Zij blij, uitgever en ik nog blijer. Alleen: die titel. ‘Lelijk vertaald, maar het kon niet anders’ klinkt het bij aanvang van het item enigszins raadselachtig, waarna nog slechts de Amerikaanse editie aan het woord en in beeld komt. Het is het startschot – de mechanismen van de massamedia – voor veel navolgende critici om de titel af te serveren, als een dissonant in een verder zo verrukkelijk harmonieus stukje muziek (want o, wat is men enthousiast over het boek). Henk Spaan is met ‘belachelijke titel’ koploper in dezen. Een recensent van een landelijk dagblad gebruikt het door Van Nieuwkerk gecreëerde openingetje als aanleiding om sceptisch, zo niet geringschattend, lukraak, in een tiental woorden wat schotjes op mijn vertaling te lossen (aannemend dat de titel mijn pakkie-an is), zo te lezen zonder brontekst erbij, waarna het uiteindelijk ‘dik mee blijkt te vallen’. Yes!

Ik hád kritiek verwacht, het was door vooral dat honkbal dus best een lastige kluif, maar dan wel kritiek op keuzes die ik in de lopende tekst had gemaakt. ‘“Pitcher”? Man, zo iemand heet toch zeker een “werper”!’ Kritiek op de vertaling van een woordspeling, op wat dan ook. Stiekem had ik gehoopt eens een lekker enthousiaste reactie te lezen of te horen, zoals ik die wel in een mail van mijn redacteur en een briefje van een corrector kreeg, à la ‘Goed gedaan, jochie!’ Het is een veelgehoorde verzuchting onder vertalers: is het goed, dan honderd procent dankzij de auteur; bespeurt men een mogelijk mankement, dan móet het de vertaler zijn geweest.

De titelkwestie is een ietwat bizar dompertje op een voor het overige geweldig feest. Amper drie weken na de lancering is de Nederlandse editie al aan de vijfde druk toe en zijn er zo’n 15.000 exemplaren van verkocht. En de lezers twitteren enthousiast over… De kunst van het veldspel (sic).

2 Comments »

  1. Leuk stuk. En voor je vertaalkeuze zou het vast niet hebben uitgemaakt, soms kun je poëziecitaten inderdaad beter in het Engels laten staan. Maar die van Nijhoff is zeker niet de enige vertaling van The Love song of Alfred J. Prufrock. Pé Hawinkels heeft het in 1967 ook vertaald, waarbij hij bij de regels:

    In the room the women come and go
    talking of Michelangelo

    bijvoorbeeld de gedurfde keuze maakte om het te veratlen als:

    In de kamer lopen dames af en aan,
    Ze hebben het over Titiaan.

    De regel waar jij naar verwijst is door hem vertaald als:

    En werkelijk, tijd zal er zijn,

    Voor gewetensvragen:

    ‘Durf ik het aan?’ en ‘Durf ik het aan?’

    Tamelijk belachelijke opmerking van Spaan trouwens om de titel zonder meer – en zonder uitleg – af te doen als ‘belachelijk’.
    Wat pas echt belachelijk is, is de Engelse titel zelf, die mij steeds weer op het verkeerde been zet: elke keer als ik hem zie hoop ik dat het een boek is over het romanwerk van Henry Fielding. Maar nee, het gaat dus over honkbal…

    Reactie by Frank Lekens — 15 februari 2012 @ 9.45 uur

  2. Leuk en informatief stuk over een machtig boek dat ik (als persklaar maker) met groot plezier en ontzag voor zowel auteur als vertaler heb gelezen. De uit het hart gegrepen kreet “Gosternokke” is hier ten huize al bijna tot staande uitdrukking verheven.

    Reactie by Laura van Campenhout — 26 februari 2012 @ 20.26 uur

RSS feed for comments on this post. TrackBack URL

Leave a comment

*

Powered by WordPress